Friday, May 25, 2007

De culturele revolutie: Righart en Hobsbawm

Iedereen is van de wereld, de wereld is van iedereen
- The Scene




In de vierde klas van de middelbare school kreeg ik de opdracht een spreekbeurt voor te bereiden. In alle hevigheid zocht ik naar een onderwerp dat mijn klasgenoten naar een onvermijdelijke drang naar 'oh's' en 'ah's' zou leiden en besloot 'de jeugdcultuur' te bestuderen. Ik had geen idee waar ik moest beginnen aangezien mijn kennis daarover niet verder reikte dan de muziek- en kledingstijl van de gabbers en alto's op mijn school. Maar mijn leraar gaf me het advies om 'dieper' in te gaan op de stof door te kijken naar de ontstaansgeschiedenis van mijn onderwerp.
Zeven jaar later komt 'de jeugdcultuur' opnieuw voor in mijn studiestof. Ditmaal als onderdeel van een bredere context, genaamd de culturele revolutie. Een thema dat een debat op gang brengt onder historici dat dieper gaat dan ik in klas vier ooit voor mogelijk had gehouden. Enfin, om de omvangrijke informatie in goede banen te leiden is ons gevraagd teksten van twee historici met elkaar te vergelijken. Ik zal naar aanleiding van de ontwikkelingen binnen de culturele revolutie een overzicht geven van de manier waarop deze auteurs afzonderlijk betekenis geven aan de jaren zestig. Kortom: Hans Righart en Eric Hobsbawm toegelicht en geanalyseerd.

In het eerste hoofdstuk van zijn boek De wereldwijde jaren zestig. Groot-Brittannië, Nederland, de Verenigde Staten (2004) doet wijlen Hans Righart wat de titel belooft; hij geeft een internationaal beeld van de situatie in de jaren zestig. Ook Frankrijk wordt genoemd, dat volgens Righart het enige land was waar een echte revolutie had kunnen uitbreken. Het overkoepelende thema heet 'het grensoverschrijdend karakter van de jaren zestig'. Daarmee wil hij vooral een verklaring geven voor het bovennationale karakter dat de samenleving na de Tweede Wereldoorlog heeft gevormd (Righart 2004: 13).
Marxist Eric Hobsbawm wijst in hoofdstuk elf van The Age of Extremes: the Short Twentieth Century 1914-1991 (1994) tevens op een internationale tendens, en probeert daarbij vooral de omvang te illustreren. Op dit punt lijken Righart en Hobsbawm dezelfde koers te varen. Maar waar Hobsbawm Oost-Europese landen in zijn analyse betrekt, stelt Righart dat de jaren zestig in deze communistische landen geen culturele kentering heeft veroorzaakt. Righart spreekt ten eerste van de commerciële beeldindustrie dat het Westen, door diens groeiend kapitalisme, meer heeft kunnen beïnvloeden dan het Oosten. Over de oorzaak van de protesten zegt hij dat er in elk land een ander soort 'golf' was en het bereik tegelijkertijd vanuit een collectief orgaan leek te komen. Hij maakt daaruit op dat er twee soorten jaren zestig zijn geweest: een nationale en een bovennationale. Deze begrippen abstraheert hij tot postwar histories; kleine nationale verhalen en postwar history; is er één verhaal dat internationaal geldt? (Righart 2004: 14).

Hobsbawm's theorieën vallen terug op een universeel goed: het gezin. Traditionele waarden in de huishoudelijke sfeer veranderden in snel tempo van betekenis en veroorzaakten volgens hem het grootste tumult. Hij legt deze 'crisis of the family' in verband met de algehele transformatie van de samenleving op het gebied van seksuele waarden, het huwelijk en de voortplanting. Maar nog meer speelde de vorming van de jeugdcultuur een rol. Het verkreeg ten eerste een sterke, onafhankelijke status. Hobsbawm grijpt hierin terug op de Romantiek, waarin de jeugd op soortgelijke wijze kapitaal verwierf en het gezag verwierp (Hobsbawm 1994: 324). Hetzelfde doet Righart, die zich afvraagt of de jaren zestig wel discontinu zijn, en daarmee revolutionair, als er door de samenhang met de Romantiek een ideologische continuïteit is gebleken. Righart ziet de jaren zestig tevens niet alleen als een voortzetting van de jaren vijftig, maar als een buitengewoon versneld proces van een politieke naar een culturele voortzetting (Righart 2004: 18, 25).
De manier waarop beide historici zich rechtvaardigen blijkt uit hun verdere relaas over de opkomst van de jeugdcultuur. Righart verklaart dat de naoorlogse jaren vijftig een voorbode waren voor de wijze waarop jongeren hun leven in de jaren zestig inrichtten. Niet alleen muziek en kleding, maar ook de vorming van moderniteitskritiek en de verschuivingen in de seksuele omgang werden postwar histories, die in de jaren zestig in verhoogd tempo werden geïntegreerd tot één postwar history waarin de babyboom (demografische groei), de popmuziek, de Koude Oorlog en de media de meest bepalende factoren waren (Righart 2004: 36). Hobsbawm haakt hier op in wanneer hij de jeugdcultuur ook een aantal eigenschappen toebedeeld. Een nieuwe autonome status, koopkracht en een internationale visie brachten een 'global youth culture' voort. In tegenstelling tot Righart schrijft hij daarnaast dat de jeugd het gedrag van lagere klassen overnam en een eigen taal en wereld creëerde waarin de regels van volwassenen niet meer golden ('demotic') en er een afkeer tegen een nog hogere macht, de overheid, ontstond ('antinomianism'). Hobsbawm komt daarbij tot de conclusie dat de kern van de culturele revolutie vooral de overwinning van het individu over de maatschappij is geweest (Hobsbawm 1994: 327, 334).
Tenslotte de generatiekloof. Als product van de consumptiemaatschappij konden jongeren zich volgens Hobsbawm niet meer inleven in de 'berooide', oudere generatie. Righart richt zich echter voornamelijk op het verzet van de jeugd tegen de overheid en de vergelijking met de utopische idealen uit de Romantiek.

Als ik dit betoog terug lees, ben ik het niet volledig eens met één van deze historici. Toch neig ik meer de analyses van Hobsbawm te waarderen omdat hij een logisch verband legt tussen de oudere en jongere generatie en het onbegrip dat ontstond. Zijn idee van een 'global youth culture' spreekt mij aan omdat ik niet denk dat er een significant verschil is tussen de postwar histories van landen en het overkoepelende 'verhaal' (*zie ondertitel). Er is daarentegen wel verschil in verzet, binnen het gezin tegen de ouders en hun normen en transnationaal, tegen de overheid. Dat zorgde, volgens Hobsbawm, voor een grootschalige individualisering. Een mening die ik in grote mate deel.

Literatuur:
* E. Hobsbawm, Age of Extremes, the Short Twentieth Century 1914-1991 (London 1994), hoofdstuk 11, Cultural Revolution.
* H. Righart, De wereldwijde jaren zestig, Groot-Brittanië, Nederland, de Verenigde Staten (Utrecht 2004) 9-43.

3 comments:

  1. Your blog is very interesting!
    Please, send me the photo of your pc desktop.
    I'll publish on my blog!.

    EMAIL: pcdesktop1@gmail.com

    ReplyDelete
  2. Leuk essay!
    wat was je beoordeling?

    ReplyDelete
  3. Je essay hebt me geholpen bij het schrijven van die van mij over dit onderwerp.

    Bedankt!

    ReplyDelete